-
1 speculeren
♦voorbeelden:hij speculeert op de goedgelovigheid van de mensen • il spécule sur la crédulité des genser is veel gespeculeerd over de oorzaken • on a beaucoup spéculé sur les causes -
2 speculeren
1 [+ op] [gokken op] speculate (on)2 [veronderstellen] speculate3 [handel] speculate♦voorbeelden: -
3 speculeren
(d)спекулировать (op — на)* * *гл.общ. размышлять (speculeren over), созерцать, спекулировать (in-чем-л.), рассчитывать (op-на), играть на повышение, играть на понижение, отвлечённо мыслить -
4 speculeren
spekulieren -
5 speculeren
v. speculate, play the market, gamble, bull -
6 speculeren in
v. manipulate -
7 speculeren op
v. trade on -
8 speculeren
(op de beurs) spekülasyon yapmak [-ar] v -
9 in kolen speculeren
in kolen speculeren -
10 op daling speculeren
op daling speculeren -
11 in kolen speculeren
in kolen speculerenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in kolen speculeren
-
12 op bescheiden voet/schaal speculeren
op bescheiden voet/schaal speculerenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op bescheiden voet/schaal speculeren
-
13 op daling speculeren
op daling speculerenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op daling speculeren
-
14 à la baisse speculeren
bear the market, sell shortVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > à la baisse speculeren
-
15 à la hausse speculeren
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > à la hausse speculeren
-
16 la baisse speculeren
гл.общ. играть на понижение -
17 spekulirati
speculeren -
18 spéculer
-
19 jouer
jouer [zĵoe.ee]2 speculeren (op) ⇒ wedden (op), gokken (op)3 spelen ⇒ doen alsof, toneelspelen5 werken ⇒ in werking zijn, bewegen♦voorbeelden:jouer aux cartes • kaartspelenjouer avec sa santé • met zijn gezondheid spelenjouer sur un mot, sur les mots • een woordspeling makenc'était pour jouer • het was voor de grapjouer sur la bonté de qn. • op iemands goedheid speculerenjouer de malchance • pech hebbenjouer du bâton • de stok hanteren, met de stok slaanjouer du couteau • het mes hanterenjouer du piano • piano spelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spelen♦voorbeelden:jouer le désespoir • doen of men wanhopig isjouer les hôtes • als gastheer, gastvrouw optredenfaire jouer une pièce • een toneelstuk opvoerenjouer les victimes • het slachtoffer uithangenqu'est-ce qu'on joue au Rex? • welke film draait er in de Rex?jouer cent francs sur • honderd frank inzetten op♦voorbeelden:se jouer des difficultés • de moeilijkheden spelenderwijs overwinnence morceau se joue au piano • dit stuk is voor pianov1) spelen2) speculeren, gokken (op)3) toneelspelen, acteren4) bespelen, hanteren5) in werking zijn, bewegen7) inzetten [spel]8) bedriegen -
20 tripoter
tripoter [triepottee]〈 informeel〉1 scharrelen ⇒ wroeten, rommelen2 scharrelen ⇒ sjacheren, knoeienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 friemelen aan ⇒ frunniken met, peuteren aan♦voorbeelden:v1) scharrelen2) knoeien, frauderen3) friemelen (aan), zitten (aan)4) betasten5) bekonkelen6) speculeren (met) [geld]
См. также в других словарях:
spekulieren — Vsw std. (14. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. speculārī ins Auge fassen, sich nach etwas umsehen, spähen , das über eine Nominalableitung zu l. specere (spectum) sehen gehört. Nomen agentis: Spekulant; Abstraktum: Spekulation; Adjektiv … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache